Het kantoor van de Holland China Trading Company in Shanghai

Het kantoor van de Holland-China-Handelsmaatschappij
Het kantoor van Frans de Jongh in 1923. Je ziet Chinees, Europees en Portugees personeel aan het werk. Frans werkte eerst in de boekhouding, later in de verzekeringen en sundries (diverse artikelen). Het werk in de verzekering was vrij riskant. Een aantal bij de HCTC of in het Hollands HCHC ( Holland China Handels Compagnie) verzekerde Chinese gebouwen en schepen brandden af zonder verklaarbare reden en onder verdachte omstandigheden, de fraude was moeilijk te bewijzen. Het kantoor was ook Shipping Agent voor de Java-China-Japan Lijn, waarmee men tabak, bonen, rijst en steenkool naar Java exporteerde, en producten als suiker, olie en rotan in China importeerde. Een ander ‘exportartikel’ waren de koelies voor de tinmijnen op Bangka In Nederlandsch Indië. Dit vervoer was zeer omstreden. Veel repatrianten, ook kinderen en baby’s, stierven op weg naar hun vaderland China, weliswaar met een volle geldbuidel maar volledig uitgeput na het jarenlange gezwoeg in de mijnen en de onmenselijke omstandigheden aan boord van De JCJL schepen. Ook Slauerhoff die op de JCJL voer vertelt hierover in zijn boek Het leven op aarde, van 1953. De Java-China-Japanlijn werd na de Tweede Wereldoorlog omgedoopt tot de KJCPL, de Koninklijke Java-China Paketvaart Line. Men wilde niets meer met Japan te maken hebben. Lees meer over de Java-China-Japanlijn in voetnoot 25 van Hier in het Oosten alles wel.
De Tjimanoek
De Tjimanoek, courtesy of H.A.Slettenaar secretaris van de KJCPL
Veel prettige ervaringen, maar ook veel ellende aan boord. Wij nieuwelingen, versch uit Europa, wij beschouwen alle menschen nog gelijk. Slavernij bestaat voor ons niet maar hier in het oosten zien wij anders. Er zijn hier aan boord buiten ons nog 1800 andere menschen, werkelijk menschen, maar die hier slechts lading beteekenen. Het zijn Chineezen uit Indië, die terugkeeren naar hun land, afgeleefde & versleten koelies uit de Tinmijnen, maar ook geheele families, vrouwen & kinderen, zij liggen hier opgepakt in het bagageruim en op het dek, tusschen kisten en tonnen, geen ruimte om zich te bewegen, het is onbegrijpelijk hoe in die kleine bekrompen ruimte nog 1800 menschen leven kunnen, veel volbrengen hun reis niet, die oude en versleten mijnkoelies, als onbruikbaar uit Banka en Billiton weggestuurd, kunnen het niet doorstaan, ook de kleine wichtjes van nauwelijks eenige weken & die hier nog geboren worden, kunnen in die stank & hitte niet leven & sterven hier, wij zijn nog geen 3 dagen onderweg & ik geloof dat er reeds 20 gestorven zijn, er is wel geneeskundige hulp aan boord, maar tegen gebrek aan lucht & ruimte kan de dokter ook niets doen & kan zich slechts bepalen om de dood vast te stellen, waarna onmiddellijk de primitieve zeebegrafenis plaats heeft. Hier in onze ruime 1e klas kan men niet gelooven dat er zoveel ellende nog is op dit kleine schip & niemand die ook maar iets van eenig medegevoel bezit, voor hen zijn het geen menschen, dieren zouden er niet met minder zorg behandeld worden. Ik heb gisteren alles gezien, er moest telling gehouden worden & controle van passagebewijzen & alle menschen moesten daarvoor op het achterdek komen & dan één voor één de gang door naar het voordek – het duurde de geheele dag & aan eten of drinken werd niet gedacht. Ik zag dat er zelfs wel welgestelde families onder waren. Allerliefste kindertjes, met die grappige kale kopjes & zoo’n klein haarpluimpje voor op hun hoofd, vrouwtjes met hun kleine bokkepootjes, waarop zij bijna niet kunnen loopen, een voorzorg opdat zij niet van hun man kunnen loopen. [1] De kapitein vertelde dat er onder waren die schatrijk zijn, maar er bestaat geen andere gelegenheid om weg te koomen & zij wagen hun leeven om de reis te doen, wellicht betalen zij even veel als ik, 1e klas, want alle plaatsen worden direct door chineezen opgekocht en tegen fabelachtige prijzen aan de passagiers verkocht.
[1]De term ‘bokkepootjes’ refereert aan ingebonden voeten.
Ook de schrijver/dichter J. J. Slauerhoff die in die jaren als scheepsarts op de Tjimanoek en andere schepen van de JCJL voer, bevestigde het bovenstaande schokkende verhaal. [1]Als scheepsarts voelde hij zich machteloos, kon hij alleen maar doodzieke mensen onderzoeken en de dood van de overledenen vaststellen. Hij zag de opeengepakte koelies op de ijzeren tussendekken tussen de lading, met geslonken spieren en ingevallen wangen, die naar China terugkeerden na vijf jaar zwoegen in de giftige tinmijnen en de bloedhete rubberplantages. Ze hadden wel een dikke gordel met geld, maar waren volledig versleten. Hij beschreef met veel mededogen de baby’s en de oude mensen. ‘Er zijn pasgeborenen, die mollig en zacht zijn als kleine weekdieren, wier grote bruine ogen zo open en week in het kleine gelaat liggen. En ook stokouden wier slappe huid als een te ruim gewaad om murwe beenderen hangt, die alleen terugkeren om in het land te sterven […] sommigen stierven al aan boord, op het achterdek stonden evenveel kisten als sloepen, zij rustten op een laag ongebluste kalk, het deksel tegen hun gezicht. Maar zij kwamen toch thuis in het vaderland China. Uit het tussendek steeg gegons en gesis op, als van een enorm insect dat op- en neergaand geluid voortbracht, een geur walmde naar boven, hing over het schip.’ De mensen stikten half in het ruim. Over de aankomst in China: ‘Ik heb van de opvarenden geen van alle gekend, geen enkele onderscheiden uit de massa. Vijftienhonderd hebben meegeleefd op dezelfde kleine ruimte, zestien dagen lang, zonder toenadering. Het is leeg en stil nu ze weg zijn en de stank wordt minder. Dat is alles. En nu in China zijn er vijftienhonderd mensen meer, dat is niets!’
[1] Jan Jacob Slauerhoff, Het Leven op Aarde (’s Gravenhage: Nijgh & van Ditmar, 1953, derde druk), pp. 5-6.
De heer Slettenaar die mij de foto stuurde meldde de volgende gegevens. De TJIMANOEK, 5628 brt, was in 1911 gebouwd bij Wilton Feijenoord in Rotterdam, en werd aangedreven door een 3 cilinder triple expansie stoommachine en kon een snelheid bereiken van 11,5 knopen. Aan boord was ruimte voor 12 passagiers in de 1e klas, 18 in de 2e klas, 56 in de 3e klas en 692 tussendekpassagiers. Vooral dat laatste gegeven geeft enorm te denken. De 692 tussendekpassagiers reisden dus in die erbarmelijke omstandigheden, samengeperst in het ruim.